Algemeen
Land van herkomst: Verenigde Staten
Rasbeschrijving
Hoofd: de schedel moet breed zijn met een matige stop, de voorsnuit krachtig.
Ogen: middelmatig groot en wijd uit elkaar geplaatst, amberkleurig of geel.
Oren: klein, hoog aangezet, los neerhangend.
Gebit: schaargebit, tanggebit is toegestaan
Hals: middelmatig lang en zeer krachtig.
Lichaam: krachtig, ruime borstkas, diep en breed met goed gewelfde ribben. Brede, goed bespierde lendenen.
Ledematen: goed naar achteren geplaatste schouders, rechte voorbenen, veerkrachtige voormiddenvoet, goede botten, goed gehoekte knie- en spronggewrichten. Brede, goed bespierde dijbenen.
Voeten: groot, van het hazevoettype, gesloten en met zwemvliezen tussen de tenen.
Staart: De staart moet middelmatig lang zijn, middelmatig zwaar bij het begin.
De staart moet recht of iets gebogen gedragen worden
en de staart mag niet over de rug krullen of zijwaarts gedraaid zijn.
Vacht: dient typisch voor het ras te zijn. Dik en relatief kort (niet langer dan 4 cm) met dicht en wollig onderhaar. De vacht op het hoofd en de benen is kort en glad. Golven mogen alleen voorkomen op schouders, nek, rug en dijbenen. Een gekrulde vacht of een vacht met neiging tot krullen is atypisch. De vacht moet olieachtig en hard aanvoelen. De kwaliteit ervan is bepalend voor de bruikbaarheid van de hond.
Kleur: Elke kleur tussen donkerbruin en flets bruin of de kleur van dood gras.
Schofthoogte: reu 58,5-66 cm, teef 53-61 cm.
HERKOMST VAN DE CHESAPEAKE:
De Chesapeake Bay Retriever is een jachthond in hart en nieren, die bijzonder goed is te gebruiken bij de jacht op waterwild. Hij zoekt en apporteert aangeschoten wild onder allerlei, vaak erg barre weersomstandig-heden met bijbehorende temperaturen. Jagers maken voor dit soort werk meestal gebruik van spaniels en andere retrievers, en minder vaak de chesapeake. Maar hij verdient alle aandacht, ook al vanwege zijn min of meer legendarische geschiedenis, die dramatisch genoeg begint met een schipbreuk.
In 1807 liep een Engelse brik ter hoogte van de kust van Maryland zware beschadigingen op. De bemanning werd gered en opgevangen door in de buurt varend Amerikaans schip, de ‘Canton'. Onder de schip-breukelingen bevonden zich twee honden: een donkerrode reu (sommige bronnen spreken van een nogal vaal roodbruin) en een zwart teefje. Al snel bleek dat beide honden uitzonderlijke waterhonden waren en volledig amfibisch. Deze eigenschap werd zeer gewaardeerd in de streek waar ze uiteindelijk terechtkwamen: de kust tussen Maryland en Virginia. Dit gebied is diep uitgesneden en vormt diepe baaien, die bezaaid liggen met talrijke eilandjes en worden omzoomd door uitgestrekte stroken riet. Het is kortom een waar paradijs voor trekvogels, vol met ganzen en eenden en dus ook voor jagers.
De meest uitgestrekte baai van dit gebied – de Chesapeake – vormde het ideale vaderland voor een nieuw retrieverras: de Chesapeake Bay Retriever. Dit ras zou zijn voortgekomen uit een kruising tussen deze twee honden, die in die tijd ‘Lesser Newfoundlands' werden genoemd, met de zeer verbreide licht-tankleurige honden uit deze streek. Over deze laatste honden is echter maar weinig bekend.
Bij de discussies over de vraag waar de Chesapeake vandaan komt, duikt steeds weer de naam ‘Newfoundland' op. Sommige schrijvers – die het mooie verhaal over de schipbreuk van de Engelse brik afwijzen – geloven dat de Chesapeake direct afstamt van Indische honden, die in de betreffende streek aanwezig waren en werden gefokt door kolonisten. Op dezelfde wijze zou de huidige Newfoudlander uiteindelijk afstammen van een puur Amerikaanse hond, al werden in verschillende perioden Europese honden meegenomen naar Newfoundland, en gekruist met van oorsprong Indische honden.
In ieder geval waren de Newfoundlanders, zoals ze in de 19e eeuw werden beschreven, zeer robuuste en eenvoudige honden. Dat blijkt uit lezing van het in 1827 verschenen American Manuel of Hunting (Het Amerikaanse handboek voor de jacht): ‘Het Newfoundlanderras brengt de beste waterhonden voort. Ze staan altijd klaar om in de snelste stroming te duiken, waar ze door het ijs heenbreken om vanuit het koudste water een eend mee terug te brengen.' De honden die zo werden beschreven, moesten uitzonderlijk behendig en levendig zijn, wat nu niet direct kan worden gezegd van de zware Newfoundlanders van tegenwoordig. In 1900 verklaarde James Watson, een groot deskundige op het gebied van Amerikaanse honden, dat ‘de Newfoundlander de nieuwe Engelse ontwikkeling is uit een gemengde groep van gewone honden met zeer verschillende vachtkleuren en afmetingen'. Een en ander blijkt uit de oudste documenten over de eerste Newfoundlanders. Dit waren stevig gebouwde honden, die nauwer verwant waren aan het retrievertype dan aan de huidige Newfoundlander.
Indische honden, die de voorvaders van de Newfoundlander en de Chesapeake zouden zijn, hadden geen opvallend uiterlijk en waren allerminst gelijkmatig van type. Dat verklaart ook waarom er nooit over deze honden is geschreven. Maar vanwege hun voorkeur voor water en hun robuustheid, zouden ze zijn gebruikt voor de fok van zowel de Chesapeake als de Newfoundlander. Ze zouden bovendien een nogal ruwe aard hebben, een kenmerk dat in zekere mate ook bij de Chesapeake kan worden aangetroffen, zij het in verzachte vorm. Dit kenmerk is echter geheel verdwenen bij de Newfoundlander, die is sterk is vereuropeest.
Als men op zoek is naar een verre voorouder van de Chesapeake – ervan uitgaande dat hij een Indische oorsprong is – zou men terug moeten gaan tot een heel verre voorouder, een hondachtige die in het noordpoolgebied voorkwam tijdens de laatste ijstijd. (Hier wordt archeologisch onderzoek naar gedaan, omdat het bestaan van honden in de Amerikaanse prehistorie veel stof tot discussie geeft onder deskundigen.)
Hoe het ook zij, de Chesapeake Bay Retriever was al kort na de burgeroorlog (1861-1865) heel verbreid in de Verenigde Staten. Hij had een stevige reputatie, ook al droeg hij in die tijd een andere naam: naar de kleur van zijn vacht werd hij aanvankelijk Red Chester of Brown Winchester genoemd. De toenmalige kynologen waren het zelfs niet eens over de kruisingen waardoor dit ras was veredeld. Sommigen zeiden dat er een red-and tan Coonhound voor was gebruikt, terwijl anderen beweerden dat de Otterhound een inbreng had gehad.
Toch kan in de Chesapeake duidelijk geen enkel kenmerk van een brak worden aangetroffen, en is er geen enkele reden aan te nemen dat kruisingen met de Coonhound of de Otterhound een betere retriever zouden hebben kunnen voortbrengen. Volgens O.D. Foulks echter, zou er sprake zijn geweest van de uit Engeland afkomstige Waterspaniel en dat lijkt gezien het uiterlijk waarschijnlijker.
Foulks leverde in The American Sportsman de eerste beschrijving van het werk van de retrievers in de Chesapeake Baai. Deze beschrijving is zo klassiek geworden, dat de nieuwe standaard voor sommige kenmerken er impliciet naar verwijst: ‘Hij rilt niet zoals een Setter (…). Als hij zich krachtig heeft uitgeschud, heeft hij zijn ruige, olieachtige haar helemaal ontdaan van het ijs en water, dat in zijn vacht terecht is gekomen. Hij moet niet in een kennel zitten, ook al wordt hij met veel liefde omringd. Hij hoort buiten thuis, op bevroren oevers, of in de regen of de zon, en zal even waakzaam op de loer liggen als de jager zelf. Als één van de neergeschoten stukken wild alleen maar gewond is, zal hij ernaar toe zwemmen en de dode vogels voorbij zwemmen, zonder de gewonde uit het oog te verliezen. Als de geraakte vogel duikt, zal de hond tot aan die plek zwemmen en onophoudelijk rondjes blijven zwemmen. Daarbij richt hij zich af en toe met kracht uit het water op, om beter te kunnen zien, vooral als er hoge golven zijn.'
Door dergelijke kwaliteiten werd de Chesapeake terecht ver buiten zijn geboortestreek bekend. Hij oogstte de bewondering van de jagers uit Minnesota en Manitoba, waar grote hoogteverschillen en talloze meren zijn, en uit Mississippe. In de 19e eeuw kon hij zelfs aan de kust van de Indische Oceaan worden aangetroffen, in het Noorden van Noord-Amerika en in Canada. Daarna heeft de Chesapeake tot buiten het Amerikaanse continent bekendheid gekregen. De Britten raakten in hem geïntresseerd voor de oeverjacht in de Schotse en Ierse baaien, meren en rivieren: allemaal plaatsen waar veel waterwild voorkomt en de omstandigheden om te jagen moeilijk zijn.
De belangstelling van de Britten heeft ongetwijfeld in belangrijke mate bijgedragen tot het opstellen van de eerste standaard in 1890, waarbij als directe grondslag de beschrijving van O.D. Foulks werd gebruikt. Toch werd de American Chesapeake Club pas in 1918 opgericht, door een groep jagers uit Albert Lea, in Minnesota. Hoewel de Chesapeake werd beschouwd als de koning van de ijskoude of wilde wateren, waren zijn prestaties in de eerste fieldtrails teleurstellend. De Labrador Retriever stal de show door zijn snelheid, enthousiasme, intelligentie en stijl, terwijl de Chesapeake lijdelijk de vergelijking moest ondergaan.
Door zijn robuustheid, zijn wollige, vethoudende, ondoordringbare vacht, zijn zelfverzekerde en stoutmoedige gedrag, is de Chesapeake in eerste instantie een werkhond – een jachthond dus – en moet hij niet alleen als gezelschapshond worden gehouden. Daarom blijft het ras wereldwijd gezien qua aantal vrij beperkt, uitgezonderd de Verenigde Staten en de gebieden waar ruimte is en gelegenheid om veel te jagen.
Zoals wel vaker het geval is, bij onderzoek naar de herkomst van een hondenras, doen er verschillende verhalen de ronde. Voor de meest waarschijnlijke beschrijving omtrent het ontstaan van de Chesapeake Bay Retriever, moet men terug naar het jaar 1807. In dat jaar raakte een Engels schip voor de kust van de Verenigde Staten in moeilijkheden en zonk. De bemanning werd gered door zeelui van het in de buurt varende Amerikaanse schip "Canton". Onder de schipbreukelingen bevonden zich twee Newfoundland pups. Deze twee pups hebben aan de wieg gestaan bij de ontwikkeling van de Chesapeake Bay Retriever. De introductie van het ras in de Chesapeake Bay volgens dit verhaal, lijkt te worden bevestigd door de volgende brief die in 1845 werd gepubliceerd in "The Dog and The Sportsmen"
Baltimore, Maryland
7 januari 1845
Geachte Heer,
In de herfst van 1807 bevond ik mij aan boord van het schip "Canton", eigendom van mijn oom Hugh Thompson, toen we na een zware storm een zinkend Engels brik ontdekten en de bemanning daarvan hebben gered. Het brik was geladen met kabeljauw en was onderweg van New Foundland naar Poole, Engeland. Als leidinggevende van een reddingssloep om de bemanning van boord te halen, ging ik aan boord van het schip. De reddingsboten van het brik waren door de storm allen losgeslagen. Aan boord trof ik twee New Foundland pups, een reu en een teef, welke ik ook heb gered. Nadat we vervolgens de Engelse bemanning in Norfolk aan land hadden gebracht -onze bestemming was Baltimore- heb ik deze twee pups gekocht van de Engelse kapitein voor een "guinea" per stuk. Omdat ik weer naar zee moest, gaf ik de reu, "Sailor" aan Mr. John Mercer of West River,en de teef, "Canton" aan Doctor James Steward of Sparrows Point. De Engelse kapitein vertelde mij dat de eigenaar van het brik intensieve handel dreef op New Foundland, en zijn contactpersoon aldaar opdracht had gegeven om twee pups voor hem te selecteren. Deze pups moesten uitstekende ouders hebben van het New Foundlandras en van verschillende families afstammen. De pups die ik van hem had gekocht waren geselecteerd volgens die richtlijnen. De reu was donkerrood en het teefje zwart. Ze waren niet heel groot, het haar was kort, de vacht zeer dicht en ze hadden wolfsklauwen. Beide honden verwierven een grote reputatie als waterhonden. Ze waren zeer scherpzinnig en schrander in alles wat ze deden, vooral bij het werk met betrekking tot de eendenjacht. Gouverneur Lloyd ruilde een Mexicaans ram voor het reutje, in de tijd van de "merino koorts" toen een ram enkele honderden dollars waard was, en nam hem mee naar zijn landgoed aan de oostkust van Maryland. Zijn nageslacht verwierf grote bekendheid daar én aan de westkust als "the Sailor Breed". Het teefje bleef op Sparrows Point tot haar dood en haar nakomelingen staan bekend -langs de gehele baai- als onovertroffen bij het werk waarvoor ze worden gebruikt. Ik heb zowel Doctor Steward als Mr. Mercer horen vertellen over de buitengewone schranderheid en werklust van beide honden en ik zou u willen verwijzen naar hun vrienden en bekenden voor meer gedetailleerde informatie, daar ik het mij na zo'n lange tijd niet meer precies kan herinneren.
bron: http://members.lycos.nl/chessies
GEDRAG:
Retrievers bezitten een zeer groot aanpassingsvermogen vanwege hun intelligentie en hun wil zich nuttig te maken voor hun baas. Dit zijn echter niet de overheersende karaktertrekken van de Chesapeake. Aangezien hij is voorbestemd om de moeilijkste werkomstandigheden het hoofd te bieden, bezit deze hond een temperament dat past bij zijn eigen omgeving: enigszins kortaf en ruw. Het is ook een sterk onafhankelijk dier, wat een flinke dosis geduld bij zijn opvoeding en africhting vereist. Omdat hij niet sociaal is ten opzichte van zijn soortgenoten, raadde Foulks omstreek 1870 aan hem niet in een kennel te doen. Er gaat zelfs een verhaal over een Chesapeake, die tegelijkertijd met andere hond moest werken, en hem probeerde te verdrinken. Hij was zo buitengewoon moedig, dat hij aanvankelijk geen concurrentie duldde en het werk – zijn werk – alleen wilde opknappen.
Met het verstrijken der jaren is hij natuurlijk erg ‘beschaafd' geworden. Onder de kampioenen die op Amerikaanse tentoonstellingen verschijnen (vaak honden uit de beroemde Eastern Waters-kennel), hebben verschillende exemplaren de initialen CD voor hun naam staan. Dit betekent dat ze de titel ‘Companion Dog' (gezelschapshond) dragen, die ze hebben behaald na het afleggen van gehoorzaamheidstesten (onze G & G-examens). In het algemeen zijn de fokkers erin geslaagd om de Chesapeake wat vredelievender te maken. Iets dat voor bijna elke hond belangrijk is, werkhond of geen werkhond.
Het zal duidelijk zijn dat de vettige vacht van deze hond hem niet erg geschikt maakt voor een interieur vol kostbaar, kamerbreed tapijt. Als hij buiten zijn mand mag slapen en rusten, loopt men de kans dat er een grote plek te zien is op de plaats waar hij heeft gelegen. Maar het zou ook niet juist zijn om van de Chesapeake dezelfde eigenschappen te verlangen als van een gezelschapshond, die zeker niet nodig zijn voor de taken die hij moet uitvoeren.
De Chesapeake Bay Retriever heeft de gewoonte om erg ordelijk te werken. Dankzij zijn stevige lichaamsbouw is hij zelfs in het moeilijkste terrein erg volhardend.
Hij is de perfecte hulp voor de jager in het moeras en zal zich helemaal geven, zelfs in de meest ruige gebieden zoals de moerassige zeekust. Daarom kan elke liefhebber van waterwild begrijpen waarom iemand een Chesapeake wil hebben. Hij kan immers een hele dag lang meest koude wateren troseren en zal, éénmaal uit het water, onmiddellijk opdrogen.
Het is een hond die even hard is voor zichzelf als voor zijn soortgenoten, een voortreffelijke speurder, die het wild onder de slechtste omstandigheden terugvindt en het in zijn zachte mond apporteert. (Een zachte mond wil zeggen: het niet-beschadigen van wild in de mond.) Degenen die deze echt niet zo bijzonder uitziende hond weten te waarderen, houd van hem om zijn kwaliteiten. Deze maken hem voor alle soorten terrein geschikt.
Als de krachtigste van de retrievers is hij in staat om zich urenlang in ijskoud water voort te bewegen, waar hij met zijn ‘zwemvliezen' een snelle en onvermoeibare zwemmer is. Door zijn moed, werklust, doorzettingsvermogen en voortreffelijke neus, is hij in watergebieden de ideale kameraad voor een jager.
Top |